- Inleiding
- Dudok in Hilversum
- De verlichting in het raadhuis
- Hilversum: De Anemonebuurt
- Dudok in Bilthoven
- Dudok in Bussum
- Dudok in Leiden
- Dudok in Tilburg
- Dudok in Arnhem
- Dudok in Utrecht
- Dudok in Soest
- Dudok in Driehuis
- Dudok in IJmuiden
- Berlage en Dudok
- Dudok in Amsterdam-West
- Contact
- Nieuwe lampen bij Dudok
- Het stadhuis van Velsen
Dudok in Leiden
Op 1 april 1913 treedt Willem Marinus Dudok in dienst van de gemeente Leiden. Hij is dan op een week na 29 jaar oud en heeft zijn opleiding en eerste opdrachten in het leger gehad. Hij blijft in Leiden totdat hij op 1 juli 1915 de overstap maakt naar de gemeente Hilversum. De twee jaar en drie maanden in Leiden kunnen gezien worden als een opmaat voor zijn werk in Hilversum.
Met welke projecten Dudok zich in Leiden heeft beziggehouden staat opgesomd in het overzichtswerk dat Herman van Bergeijk over Dudok heeft geschreven. Het waren allereerst projecten die al in gang waren gezet, zoals een paar gebouwen van de Gemeentereiniging aan de Noorderstraat en een gebouw van de gemeentelijke vuilverbranding aan de Langegracht. Het eind 1913 opgeleverde complex van een vier woningen voor ‘uitwonende gehuwde verplegers’ bij het krankzinnigengesticht ‘Endegeest’ lijkt volgens Van Bergeijk wel helemaal van zijn hand te zijn. Net zoals het ontwerp van een grote en drie kleine ophaalbruggen en een openbare school in de Duivenbodestraat.
Ook was hij verantwoordelijk voor het ontwerp van de HBS aan de Burggravenlaan, nu het Bonaventure College. Samen met zijn vriend en collega J.J.P. Oud ontwierp Dudok een complex van 17 arbeiderswoningen in Leiderdorp.
Dudoks bekendste werk in Leiden is zijn gebouw voor het Leidsch Dagblad aan de Witte Singel. Dit ontwierp hij in samenwerking met J.J.P. Oud. De bestektekeningen daarvan zijn ondertekend in juni 1916, toen Dudok al Directeur Publieke Werken in Hilversum was.
Een ander project waarvan Dudok de voltooiing niet meer als ambtenaar in dienst van de gemeente Leiden zou meemaken was het Kooipark. 'Pas in 1916, na het vertrek van Dudok, besluit de gemeenteraad tot de aanleg van een 'Volkspark' ten noorden van de Lage Rijndijk. Het plan wordt echter herzien in verband met de bouw van huizen door meerdere woningbouwverenigingen. In 1920-1921 vindt de aanleg plaats onder de naam 'Kooipark'. In zijn sollicitatiebrief aan de Gemeente Hilversum schrijft Dudok dat hij 'ook projecten vervaardigde voor een volkspark'. (Herman van Bergeijk, Willem Marinus Dudok; Architect-stedenbouwkundige 1884-1974)
Met welke projecten Dudok zich in Leiden heeft beziggehouden staat opgesomd in het overzichtswerk dat Herman van Bergeijk over Dudok heeft geschreven. Het waren allereerst projecten die al in gang waren gezet, zoals een paar gebouwen van de Gemeentereiniging aan de Noorderstraat en een gebouw van de gemeentelijke vuilverbranding aan de Langegracht. Het eind 1913 opgeleverde complex van een vier woningen voor ‘uitwonende gehuwde verplegers’ bij het krankzinnigengesticht ‘Endegeest’ lijkt volgens Van Bergeijk wel helemaal van zijn hand te zijn. Net zoals het ontwerp van een grote en drie kleine ophaalbruggen en een openbare school in de Duivenbodestraat.
Ook was hij verantwoordelijk voor het ontwerp van de HBS aan de Burggravenlaan, nu het Bonaventure College. Samen met zijn vriend en collega J.J.P. Oud ontwierp Dudok een complex van 17 arbeiderswoningen in Leiderdorp.
Dudoks bekendste werk in Leiden is zijn gebouw voor het Leidsch Dagblad aan de Witte Singel. Dit ontwierp hij in samenwerking met J.J.P. Oud. De bestektekeningen daarvan zijn ondertekend in juni 1916, toen Dudok al Directeur Publieke Werken in Hilversum was.
Een ander project waarvan Dudok de voltooiing niet meer als ambtenaar in dienst van de gemeente Leiden zou meemaken was het Kooipark. 'Pas in 1916, na het vertrek van Dudok, besluit de gemeenteraad tot de aanleg van een 'Volkspark' ten noorden van de Lage Rijndijk. Het plan wordt echter herzien in verband met de bouw van huizen door meerdere woningbouwverenigingen. In 1920-1921 vindt de aanleg plaats onder de naam 'Kooipark'. In zijn sollicitatiebrief aan de Gemeente Hilversum schrijft Dudok dat hij 'ook projecten vervaardigde voor een volkspark'. (Herman van Bergeijk, Willem Marinus Dudok; Architect-stedenbouwkundige 1884-1974)
Het Kooipark in Leiden
Het Kooipark is een project in Leiden waaraan Dudok heeft meegewerkt. Zoveel is zeker. Wat hij er precies voor heeft gedaan is uit de archieven niet op te maken. Hij was er zeker niet de enige ontwerper van. Het Vaderland van 17 september 1929 doet de eer van (enige) ontwerper toekomen aan J.H. Hoitingh. In deze krant wordt hij de architect-ontwerper van het Kooypark [sic] genoemd. Van J.H. Hoiting is nog steeds een antiquarisch boekje te koop over de beplanting en aanleg van kleine villatuinen. Of hij de echte en enige ontwerper van het park is, blijft nog de vraag. Het ligt meer voor de hand dat er - gezien de lange voorbereidingstijd, de herzieningen en de verplaatsing van het park - meer ontwerpers aan te pas zijn gekomen.
Het uiteindelijke ontwerp is af te lezen op de gedrukte bestektekening uit 1920 behorend bij het bestek tot aanbesteden van de aanleg van het park. De vraag is hierbij: welke elementen zijn op Dudok terug te voeren? Omdat daar geen uitsluitsel over is in de archieven, is daar alleen een antwoord over mogelijk wanneer dit ontwerp wordt vergeleken met de andere - latere - ontwerpen van Dudok (plantsoenen, groen op begraafplaatsen etc.) en door te kijken naar de denkbeelden die Dudok er op na hield over plantsoenen in het bijzonder en stedenbouw in het algemeen.
Maar allereerst een beschrijving van het ontwerp uit 1920. Het eerste wat opvalt aan het Kooipark, of ook wel het Volkspark genoemd, is dat het niet groot is. Maar dat is betrekkelijk. In die tijd was het gebruik van gemeenschapsgeld voor stedenbouw iets nieuws. Een park in een buurt waar geen welgestelden woonden die zelf door particulier initiatief voor groenaanleg konden zorgen, was nog nieuw. Ook lijkt het park klein omdat later parken in ruimer opgezette wijken veel groter waren. In de tijd van oplevering was het beslist niet klein.
Wat daarna opvalt is dat er veel functies en landschapselementen zijn te vinden: wandelen, bloemperken, vijver, huizen, open veld, een muziektent, struiken, bomen. En dat allemaal op zo’n klein vlak. Het ontwerp behelst ook doorlopende wandelroute die dwars door het grasveld liep. Hierdoor kon een parcours lopen binnen het park, een mogelijkheid die nu alleen nog maar om de vijver kan, maar die in de toekomst wellicht weer terugkomt.
Het hele park heeft aan drie zijkanten bomen die de bebouwing vanuit het park uit het zicht houden, maar aan het westen is het park open. Vanuit de Herensingel is er met een beetje goede wil een zichtlijn naar het park te ontdekken, die leidt over een van de lange paden naar de vijver, over de vijver naar de plek waar de muziektent was gepland. Het kan zijn dat deze doorkijk met opzet is ontworpen. Het kan ook zijn dat het per ongeluk zo uitkomt, nadat het ontwerp eerder voor een andere plek was bedoeld en nu integraal wordt verhuist naar de huidige plek van het Kooipark. Het andere lange rechte pad richting vijver vindt geen aansluiting met de omgeving buiten het park.
Buiten deze bedoelde of onbedoelde entree vanuit het centrum van Leiden is er verder niet zo heel veel aansluiting bij de bebouwing er omheen. De wegen, en de poorten van de woningen eromheen vinden niet of nauwelijks aansluiting bij het padenpatroon van het park. Ook is het park geen 'voorplaats' van een bijzonder gebouw aan het park, waardoor dat gebouw beter tot zijn recht komt.
De stijl van het park.
Het park bevat een vijver, een weide, een plaats voor een muziektent, bloembedden, bomenrijen en -partijen en enkele op zichzelf staande bomen. Daarnaast staan er binnen het park ook woningen. De woningen staan uitgerekend in de meer beboomde en beschutte delen van het park. Waarschijnlijk zijn ze bedoeld om in het park niet te veel plekken te laten die zo beschut zijn dat er iets kan gebeuren dat verder niemand kan zien (zgn. pleegplekken). Als laatste element zijn er paden die een ronde route volgen en die een wandeling door het park (parcours) mogelijk maken. Dit pad deelt de weide op in kleine stukjes gras. Deze gebogen route is na de oorlog verdwenen. De stijl van het park is die van een burgerlijke functionaliteit. Alles wat erin moest, staat erin. Het is functioneel, het is veilig, maar daarnaast kent het ook een beoogde schoonheid en compositie. Die schoonheid is niet die van de asymmetrische Engelse landschapsstijl, met zijn pittoreske doorkijkjes tussen bosschages, zijn schilderachtige watertjes met een enkel bruggetje erover. De stijl van het park is symmetrisch. Het zicht gaat over het gras en de bloemperken, over de vijver, naar de muziektent die er majestueus in het midden staat voor een decor van bomen.
Wat wel typisch Dudok kan worden beschouwd is de plaats die in het plan is vrijgehouden voor een muziektent. Dudok kwam uit een muzikale familie. Zijn vader was violist bij het Amsterdamse Concertgebouw. Zelf speelde hij ook piano. Zijn vrouw zong. Een muziektent moest er nu eenmaal komen, of er nu al geld voor was of niet. In het begin stond die muziektent er nog niet. Later werd er een gevonden en er neergezet. Voor het beroemde raadhuis van Hilversum was aanvankelijk ook geen geld voor een carillon in de toren. Dudok ontwierp een luik in het plafond van zijn grote trappenhuis waardoor toekomstige klokken naarboven in de toren konden worden gehezen. Het carillon kwam er uiteindelijk in 1959.
Een muziektent sluit ook aan bij de denkbeelden in die tijd over beschaving. Van beschaafde muziek zou een beschavende werking uitgaang. Schoonheid beschaaft. Bedenk dat de mensen in de buurt in 1920 op een andere mzuiek hoorden dan wij. Er waren kerkorgels, carillons, bij draaiorgels op straat werd gedanst en mensen zongen veel. Een straatmuzikant had toen een andere impact dan nu. De muziek in een muziektent zal van fanfarekorpsen en orkesten geweest zijn.
Muziek is altijd een constante geweest in het leven van Dudok. Hij zorgde er ook altijd voor dat de plekken waar muziek werd uitgevoerd een goede akoestiek hadden. Het lijkt in eerste instantie raar dat er een vijver bijna rondom is. Mensen die naar de muziek willen luisteren kunnen daar niet staan. Maar water weerkaatst de muziek verder. Struiken doet muziek doodslaan. Muziek over water reikt verder. Ook kan het zijn dat de muziektent er makkelijker door af te sluiten is, omdat de muziektent maar van één kant toegankelijk is.
Wie het verdere werk van Dudok kent, weet dat Dudok graag een vijver (met fontein) als decoratie gebuikte, dat hij in het begin van zijn loopbaan symmetrische gebouwen en parken (Laapersveld) ontwierp en dat hij beducht was op zichtlijnen met aan het eind daarvan een decoratief gebouw. Dit zijn elementen die in het park zijn terug te vinden, maar die ook niet typisch Dudok hoeven te zijn. Een ander kenmerk van Dudok zoals de 'solitair' (een alleenstaande boom) of een groepje bomen die een ruimte decoratief moesten aankleden en daar ten volle tot hun recht kwamen, is in het plan uit 1920 niet terug te vinden. De zorg van Dudok om natuur en architectuur op elkaar aan te laten sluiten is er ook niet aan te wijzen, of het moest de zichtlijn vanaf de Herensingel richting muziektent zijn.
Daarnaast heeft Dudok een andere opvatting om natuur en architectuur samen te brengen dan midden in een woonwijk een perceel voor een park uit te sparen. In de Bloemenbuurt, het eerste woningbouwproject dat Dudok in Hilversum ontwierp in de jaren 1915-1920, zijn overal verspreid plantsoentjes te vinden. Ze sluiten naadloos aan bij de rooilijnen en zichtlijnen van de bebouwing.
Als conclusie moet gesteld worden dat Dudok wellicht het vak van parkontwerper wel geleerd heeft met het Kooipark, maar niet dat het zijn ontwerp is. Die eer gaat toch echt naar meneer Hoitingh. Ook gezien diens latere boek over kleine villatuinen. Het Kooipark is alleen een Volkspark omdat het in een buurt met sociale woningbouw ligt en met gemeenschapsgeld is betaald. Het ontwerp is dat van een uit de kluiten gewassen tuin achter een landhuis met als extraatje een muziektent. Het spelen door de grote aantallen kinderen kreeg daarbinnen aanvankelijk geen plaats. En met die kinderen zullen de parkwachters het meeste te stellen hebben gehad.
Het uiteindelijke ontwerp is af te lezen op de gedrukte bestektekening uit 1920 behorend bij het bestek tot aanbesteden van de aanleg van het park. De vraag is hierbij: welke elementen zijn op Dudok terug te voeren? Omdat daar geen uitsluitsel over is in de archieven, is daar alleen een antwoord over mogelijk wanneer dit ontwerp wordt vergeleken met de andere - latere - ontwerpen van Dudok (plantsoenen, groen op begraafplaatsen etc.) en door te kijken naar de denkbeelden die Dudok er op na hield over plantsoenen in het bijzonder en stedenbouw in het algemeen.
Maar allereerst een beschrijving van het ontwerp uit 1920. Het eerste wat opvalt aan het Kooipark, of ook wel het Volkspark genoemd, is dat het niet groot is. Maar dat is betrekkelijk. In die tijd was het gebruik van gemeenschapsgeld voor stedenbouw iets nieuws. Een park in een buurt waar geen welgestelden woonden die zelf door particulier initiatief voor groenaanleg konden zorgen, was nog nieuw. Ook lijkt het park klein omdat later parken in ruimer opgezette wijken veel groter waren. In de tijd van oplevering was het beslist niet klein.
Wat daarna opvalt is dat er veel functies en landschapselementen zijn te vinden: wandelen, bloemperken, vijver, huizen, open veld, een muziektent, struiken, bomen. En dat allemaal op zo’n klein vlak. Het ontwerp behelst ook doorlopende wandelroute die dwars door het grasveld liep. Hierdoor kon een parcours lopen binnen het park, een mogelijkheid die nu alleen nog maar om de vijver kan, maar die in de toekomst wellicht weer terugkomt.
Het hele park heeft aan drie zijkanten bomen die de bebouwing vanuit het park uit het zicht houden, maar aan het westen is het park open. Vanuit de Herensingel is er met een beetje goede wil een zichtlijn naar het park te ontdekken, die leidt over een van de lange paden naar de vijver, over de vijver naar de plek waar de muziektent was gepland. Het kan zijn dat deze doorkijk met opzet is ontworpen. Het kan ook zijn dat het per ongeluk zo uitkomt, nadat het ontwerp eerder voor een andere plek was bedoeld en nu integraal wordt verhuist naar de huidige plek van het Kooipark. Het andere lange rechte pad richting vijver vindt geen aansluiting met de omgeving buiten het park.
Buiten deze bedoelde of onbedoelde entree vanuit het centrum van Leiden is er verder niet zo heel veel aansluiting bij de bebouwing er omheen. De wegen, en de poorten van de woningen eromheen vinden niet of nauwelijks aansluiting bij het padenpatroon van het park. Ook is het park geen 'voorplaats' van een bijzonder gebouw aan het park, waardoor dat gebouw beter tot zijn recht komt.
De stijl van het park.
Het park bevat een vijver, een weide, een plaats voor een muziektent, bloembedden, bomenrijen en -partijen en enkele op zichzelf staande bomen. Daarnaast staan er binnen het park ook woningen. De woningen staan uitgerekend in de meer beboomde en beschutte delen van het park. Waarschijnlijk zijn ze bedoeld om in het park niet te veel plekken te laten die zo beschut zijn dat er iets kan gebeuren dat verder niemand kan zien (zgn. pleegplekken). Als laatste element zijn er paden die een ronde route volgen en die een wandeling door het park (parcours) mogelijk maken. Dit pad deelt de weide op in kleine stukjes gras. Deze gebogen route is na de oorlog verdwenen. De stijl van het park is die van een burgerlijke functionaliteit. Alles wat erin moest, staat erin. Het is functioneel, het is veilig, maar daarnaast kent het ook een beoogde schoonheid en compositie. Die schoonheid is niet die van de asymmetrische Engelse landschapsstijl, met zijn pittoreske doorkijkjes tussen bosschages, zijn schilderachtige watertjes met een enkel bruggetje erover. De stijl van het park is symmetrisch. Het zicht gaat over het gras en de bloemperken, over de vijver, naar de muziektent die er majestueus in het midden staat voor een decor van bomen.
Wat wel typisch Dudok kan worden beschouwd is de plaats die in het plan is vrijgehouden voor een muziektent. Dudok kwam uit een muzikale familie. Zijn vader was violist bij het Amsterdamse Concertgebouw. Zelf speelde hij ook piano. Zijn vrouw zong. Een muziektent moest er nu eenmaal komen, of er nu al geld voor was of niet. In het begin stond die muziektent er nog niet. Later werd er een gevonden en er neergezet. Voor het beroemde raadhuis van Hilversum was aanvankelijk ook geen geld voor een carillon in de toren. Dudok ontwierp een luik in het plafond van zijn grote trappenhuis waardoor toekomstige klokken naarboven in de toren konden worden gehezen. Het carillon kwam er uiteindelijk in 1959.
Een muziektent sluit ook aan bij de denkbeelden in die tijd over beschaving. Van beschaafde muziek zou een beschavende werking uitgaang. Schoonheid beschaaft. Bedenk dat de mensen in de buurt in 1920 op een andere mzuiek hoorden dan wij. Er waren kerkorgels, carillons, bij draaiorgels op straat werd gedanst en mensen zongen veel. Een straatmuzikant had toen een andere impact dan nu. De muziek in een muziektent zal van fanfarekorpsen en orkesten geweest zijn.
Muziek is altijd een constante geweest in het leven van Dudok. Hij zorgde er ook altijd voor dat de plekken waar muziek werd uitgevoerd een goede akoestiek hadden. Het lijkt in eerste instantie raar dat er een vijver bijna rondom is. Mensen die naar de muziek willen luisteren kunnen daar niet staan. Maar water weerkaatst de muziek verder. Struiken doet muziek doodslaan. Muziek over water reikt verder. Ook kan het zijn dat de muziektent er makkelijker door af te sluiten is, omdat de muziektent maar van één kant toegankelijk is.
Wie het verdere werk van Dudok kent, weet dat Dudok graag een vijver (met fontein) als decoratie gebuikte, dat hij in het begin van zijn loopbaan symmetrische gebouwen en parken (Laapersveld) ontwierp en dat hij beducht was op zichtlijnen met aan het eind daarvan een decoratief gebouw. Dit zijn elementen die in het park zijn terug te vinden, maar die ook niet typisch Dudok hoeven te zijn. Een ander kenmerk van Dudok zoals de 'solitair' (een alleenstaande boom) of een groepje bomen die een ruimte decoratief moesten aankleden en daar ten volle tot hun recht kwamen, is in het plan uit 1920 niet terug te vinden. De zorg van Dudok om natuur en architectuur op elkaar aan te laten sluiten is er ook niet aan te wijzen, of het moest de zichtlijn vanaf de Herensingel richting muziektent zijn.
Daarnaast heeft Dudok een andere opvatting om natuur en architectuur samen te brengen dan midden in een woonwijk een perceel voor een park uit te sparen. In de Bloemenbuurt, het eerste woningbouwproject dat Dudok in Hilversum ontwierp in de jaren 1915-1920, zijn overal verspreid plantsoentjes te vinden. Ze sluiten naadloos aan bij de rooilijnen en zichtlijnen van de bebouwing.
Als conclusie moet gesteld worden dat Dudok wellicht het vak van parkontwerper wel geleerd heeft met het Kooipark, maar niet dat het zijn ontwerp is. Die eer gaat toch echt naar meneer Hoitingh. Ook gezien diens latere boek over kleine villatuinen. Het Kooipark is alleen een Volkspark omdat het in een buurt met sociale woningbouw ligt en met gemeenschapsgeld is betaald. Het ontwerp is dat van een uit de kluiten gewassen tuin achter een landhuis met als extraatje een muziektent. Het spelen door de grote aantallen kinderen kreeg daarbinnen aanvankelijk geen plaats. En met die kinderen zullen de parkwachters het meeste te stellen hebben gehad.