- Inleiding
- Dudok in Hilversum
- De verlichting in het raadhuis
- Hilversum: De Anemonebuurt
- Dudok in Bilthoven
- Dudok in Bussum
- Dudok in Leiden
- Dudok in Tilburg
- Dudok in Arnhem
- Dudok in Utrecht
- Dudok in Soest
- Dudok in Driehuis
- Dudok in IJmuiden
- Berlage en Dudok
- Dudok in Amsterdam-West
- Contact
- Nieuwe lampen bij Dudok
- Het stadhuis van Velsen
Crematorium Westerveld, Driehuis-Velsen
![Picture](/uploads/7/7/7/8/7778253/1082794.jpg?1430856187)
Op 1 mei 1890 wordt officieel de Begraafplaats Westerveld geopend op het terrein van het voormalige landgoed Westerveld in Driehuis, gemeente Velsen. De begraafplaats is bedoeld voor Amsterdammers en biedt voordelen die andere begraafplaatsen bij Amsterdam missen. Zo is er de mogelijkheid om eeuwige grafrechten te kopen en in het heuvelachtige duinlandschap kunnen grafkamers aangelegd worden. En anders dan op de begraafplaatsen rondom Amsterdam kunnen de kisten er boven het grondwaterpeil begraven worden. Westerveld is met de trein vanuit Amsterdam bereikbaar en dat is comfortabel reizen in een tijd voor de auto gemeengoed wordt. Er is een speciale treinwagon voor de kist beschikbaar.
De exploitatie van de begraafplaats verloopt enigszins teleurstellend. Daarom wordt in 1908 een deel van het terrein voor honderd jaar in erfpacht gegeven aan de Vereeniging voor Facultatieve Lijkverbranding. Deze vereniging heeft als doelstelling crematie in Nederland mogelijk te maken. Cremeren is dan nog verboden, maar de leden van de vereniging zien het als een volwaardig alternatief van begraven. Het zou efficiënter en hygiënischer zijn en minder ruimte vragen dan begraven.
De Hilversumse architect Marius Poel ontwerpt voor het Crematorium Westerveld de eerste aula in de vorm van een koepel, met daarachter de ovens. Onder de aula bevindt zich een columbarium, een plek waar de urnen worden bewaard. Wanneer dit columbarium al snel vol komt te staan, vraagt de vereniging aan Berlage om een tweede columbarium te ontwerpen. Deze bedankt voor de eer, maar raadt in 1925 als lid van een adviescommissie de jonge Dudok aan. Kort daarvoor heeft Berlage het ontwerp van Dudok voor het raadhuis in Hilversum gezien en is daarvan erg onder de indruk.
Het ontwerp van Dudok voor het tweede columbarium heeft de vorm van een hoefijzer en volgt daarmee de vorm van de duintop waar het op staat. In de holte van het hoefijzer is een impluvium, een waterbassin waarin het regenwater wordt opgevangen. De urnen staan strak in het gelid in nissen rondom het bassin. Ook staan er urnen in twee galerijen langs een grasveldje tussen de uitlopers van het hoefijzer onder een schuin dak van dakpannen. De urnengalerijen hebben een geraffineerde indeling: de galerijen langs het grasveldje kennen in de nokruimte van het pannendak tussenschotten en ook de urnen om het impluvium staat in half open nissen. Een beslotenheid die enige intimiteit geeft en een openheid met uitzicht op de natuur. De van buiten afgesloten Hoefijzergalerij bevindt zich aan de buitenkant van de ronde zijde. Wie hier doorheen loopt kan door een bijna onafgebroken ramenrij het omliggende duinlandschap zien, waar de bomen inmiddels zo groot zijn dat er sprake is van een bos. Ook vanaf het grasveld en zelfs vanaf de rand van achter het impluvium is er uitzicht op de natuur.
Het ontwerp van Dudok is gedetailleerd zonder dat het een onoverzichtelijke indruk geeft door een overdaad aan ornamenten. Vooral de galerijen om de binnentuin heeft Dudok zo gestileerd mogelijk gehouden, met nauwelijks versiering. Ruimte, ritme en zicht op de natuur moeten hier de nabestaanden met het lot doen verzoenen. Uit een brief uit 1941 verzet Dudok zich tegen een versierd monument bij de urn van Alette Jacobs en haar man. Hij haalt uit naar de ‘vreeselijke leelijkhied van de meeste begraafplaatsen met hun uitstalling van allerlei moois. (...) Voor menschen die nu eenmaal toch afwijkende vormen wensen dient (...) het overdekte, afgesloten gedeelte op de verdieping’. Hiermee bedoelde Dudok de Hoefijzergalerij en enkele aparte ruimten naast het impluvium, die plaats geven aan een keur van uiteenlopende ontwerpen van urnen. De urnen in de open ruimten zijn een ontwerp van Dudok zelf. Hij ontwierp drie modellen.
Helemaal zonder ornamenten is de binnenruimte niet. Er bevinden zich twee beelden van de Heemsteedse beeldhouwer Hendrik van den Eijnde. Het eerste is een bronzen beeld van een meisje dat met haar blik op oneindig de kijkrichting naar de duinen aangeeft. Een ander beeld staat hoger, boven het grasveld. Het is een vanaf het middenrif weergegeven man die zijn handpalmen naar boven toont en ook naar boven kijkt. Zijn houding, leunend tegen een rand en zijn omhooggestoken kin zouden aanleiding zijn om het beeld als bijnaam ‘De Scheerkwast’ te geven. Beide beelden zijn ooit verguld verguld. Door een fout bij het vergulden, bladdert het goud er al na een jaar af. In 2014 is het beeld 'De Scheerkwast' opnieuw verguld.
Het beeld van het meisje neemt in de beeldhouwkunst geschiedenis een bijzondere plaats in. Het zou de overgang inluiden naar een nieuwe opvatting over beeldhouwkunst. Waren aanvankelijk de sculpturen van de Amsterdamse School nog een integraal onderdeel van de gevels en bruggen, omstreeks 1925 staan beelden steeds meer op zichzelf. Het beeldhouwwerk krijgt een zelfstandige plaats krijgt en daarmee werd de beeldhouwkunst autonomer van de architectuur.
Het ontwerp voor dit columbarium is een van de ontwerpen van Dudok die getuigen van een grote invloed van de zogenaamde ‘prairiestijl’ van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. Diens werk kende met name in de jaren twintig veel navolging in Nederland. De horizontaliteit van de prairiestijl bewerkstelligt Dudok door witte horizontale plinten boven vlakken en openingen en door de overstekende daken. Ook de geleidelijke overgang tussen binnen- en buitenruimten van de prairiestijl heeft Dudok geraffineerd doorgevoerd: bijna nergens was er een deur. Even geraffineerd zijn de ramen en openingen die telkens zicht geven op de natuur. De prairie is hier het duinlandschap.
Tegenover de horizontale lijnen en de baksteenmuren laat Dudok een verticale toren contrasteren die bedekt is met zwarte en witte tegels. Hij wilde dat die toren ’s avonds verlicht werd. Dit mocht niet omdat de toren in de buurt van de lijn stond die de twee vuurtorens bij de haven maken als leidraad voor de binnenvoerende schepen. Voorkomen moest worden dat een stuurman de toren van Dudok voor een vuurtoren zou houden. Op de toren staat een stoel en een gouden urn.
Berlage zou overigens een goede, persoonlijke vriend van Dudok blijven. Hij bezocht Dudok thuis in Hilversum voor huisconcerten en liet zich bij zijn ontwerp van het Haags Gemeentemuseum inspireren door het ontwerp van het Hilversumse raadhuis. De urn met de as van Berlage, zijn vrouw en hun dochter heeft jarenlang in het columbarium van Dudok gestaan. Eind twintigste eeuw is de urn overgebracht naar het eerste columbarium van Marius Poel.
Dudok Aula
De opdrachtgever moet tevreden zijn geweest over de samenwerking en het resultaat, want Dudok krijgt in de jaren erna nog een aantal andere opdrachten. In 1937 wordt een tweede aula geopend, die door Dudok is ontworpen. De entree van de is een luifel op zes witte smalle kolommen. Na een tussenruimte, een luchtsluis tussen twee glazen deurpartijen, staan de bezoekers achterin een zaal die naar voren breder en hoger wordt. Links van de route naar het podium staat een zuilengalerij van ronde, met wit gepolijst marmer beklede pilaren. Achter de zuilen is een ramenwand met uitzicht op de natuur (zie foto). Rechts van de route naar het podium staan de stoelen. Het podium wordt vanaf de zijkant verlicht door een raam dat vanuit de zaal niet zichtbaar is. Achterin de zaal is een balkon waarop het orgel enigszins afgedekt staat opgesteld: een verticale, witte lattenwand maakt dat het orgel niet zichtbaar is, maar dat het geluid wel zijn weg vindt. Dudok zag erop toe dat de akoestiek goed was. Uit correspondentie blijkt dat Dudok de ruimte op het balkon als intergraal onderdeel van de gehele ruimte zag. Er mochten niet zomaar spullen worden opgeslagen. Boven de zijmuren in de hele lengte is een strook lampen aangebracht aan het plafond die de muren indirect verlicht (‘strijklicht’). De zaal kent alleen de non-kleuren wit en grijs en veel wit marmer. Er zijn geen ornamenten. De sfeer wordt bepaald de ruimte, het indirect licht en het uitzicht op de natuur.
Vanaf het podium is het mogelijk de kist naar beneden te laten zakken. Hier kan het op een roltoestel naar de ovens worden gereden. Deze route door een verbindingsgalerij tussen de aula en de ovens blijft geheel uit het zicht van de bezoekers.
Inmiddels zijn er wel meer kleuren en ornamenten in het interieur. De stoffering van de banken, de schilderijen aan de muur en een grote kandelaar op het podium.
De opdrachtgever moet tevreden zijn geweest over de samenwerking en het resultaat, want Dudok krijgt in de jaren erna nog een aantal andere opdrachten. In 1937 wordt een tweede aula geopend, die door Dudok is ontworpen. De entree van de is een luifel op zes witte smalle kolommen. Na een tussenruimte, een luchtsluis tussen twee glazen deurpartijen, staan de bezoekers achterin een zaal die naar voren breder en hoger wordt. Links van de route naar het podium staat een zuilengalerij van ronde, met wit gepolijst marmer beklede pilaren. Achter de zuilen is een ramenwand met uitzicht op de natuur (zie foto). Rechts van de route naar het podium staan de stoelen. Het podium wordt vanaf de zijkant verlicht door een raam dat vanuit de zaal niet zichtbaar is. Achterin de zaal is een balkon waarop het orgel enigszins afgedekt staat opgesteld: een verticale, witte lattenwand maakt dat het orgel niet zichtbaar is, maar dat het geluid wel zijn weg vindt. Dudok zag erop toe dat de akoestiek goed was. Uit correspondentie blijkt dat Dudok de ruimte op het balkon als intergraal onderdeel van de gehele ruimte zag. Er mochten niet zomaar spullen worden opgeslagen. Boven de zijmuren in de hele lengte is een strook lampen aangebracht aan het plafond die de muren indirect verlicht (‘strijklicht’). De zaal kent alleen de non-kleuren wit en grijs en veel wit marmer. Er zijn geen ornamenten. De sfeer wordt bepaald de ruimte, het indirect licht en het uitzicht op de natuur.
Vanaf het podium is het mogelijk de kist naar beneden te laten zakken. Hier kan het op een roltoestel naar de ovens worden gereden. Deze route door een verbindingsgalerij tussen de aula en de ovens blijft geheel uit het zicht van de bezoekers.
Inmiddels zijn er wel meer kleuren en ornamenten in het interieur. De stoffering van de banken, de schilderijen aan de muur en een grote kandelaar op het podium.
Een nieuw columbarium
![Picture](/uploads/7/7/7/8/7778253/1954149.jpg)
Boven de verbindingsroute tussen de nieuwe aula en de ovens ontwerpt Dudok een nieuw columbarium met een binnengalerij en een buitengalerij. Aan het einde van de binnengalerij staat weer een beeld van Van den Eijnde. Het is een vrouw met een gelukzalige glimlach in een eenvoudig gewaad die met één voet op de aarde neerdaalt. Het zou het laatste werk worden van de beeldhouwer. Niet lang na de onthulling stierf hij. De as van hem en zijn vrouw staat in een door Dudok ontworpen urn vlakbij zijn laatste beeld.
Aan één kant van de binnengalerij zijn zijnissen van waaruit door een rond raam het duinlandschap zichtbaar is. Aan de andere kant van de gang staan de urnen op een rij. Boven deze urnenrij is ononderbroken strook ramen aangebracht. Midden in de galerij is in het plafond een groot rond raam. Ook vlak voor het beeld van Van den Eijnde is in het plafond een even groot rond raam. Door dit raam glijdt het zonlicht dagelijks over het beeld heen.
De buitengalerij aan de westkant is op gelijke hoogte van de doorgangsroute van aula naar de ovens. Deze galerij kent dezelfde uniforme urnen in lijn op een rij. De urnen staan onder de overstekende binnengalerij die op slanke kolommen wordt ondersteund. De aula en de nieuwe columbaria staan op een duinkim. De urnen ‘kijken’ uit op het duinlandschap. Beneden onder het duin lag jarenlang de strooivijver. Deze strooivijver is gedempt. In de helling van het duin is onzichtbaar vanaf het duin een andere urnengalerij. Ook hier staan de urnen in zijnissen, half open, half beschut, opgesteld. Opmerkelijk zijn de curven in de overstekende afdakjes boven de nissen. Ook deze urnen kijken weer naar het westen naar het duinlandschap. In 1938 ontwerpt Dudok een laatste columbarium, aan de andere kant van de strooivijver en in het zicht van de eerdere nieuwe zuilengalerijen. Het is een columbarium speciaal voor de Arbeidersvereniging voor Lijkverbranding, een zusterorganisatie van de Verening van Facultatieve Lijkverbranding (‘de facultatieve’). Dit columbarium heeft een paviljoenachtige opzet met licht gebogen daken op slanke kolommen. In het paviljoen wisselen kolommen, urnenwanden en openingen elkaar af. Door latere aanpassingen van dit columbarium is van de oorspronkelijke opzet veel verloren gegaan.
Aan één kant van de binnengalerij zijn zijnissen van waaruit door een rond raam het duinlandschap zichtbaar is. Aan de andere kant van de gang staan de urnen op een rij. Boven deze urnenrij is ononderbroken strook ramen aangebracht. Midden in de galerij is in het plafond een groot rond raam. Ook vlak voor het beeld van Van den Eijnde is in het plafond een even groot rond raam. Door dit raam glijdt het zonlicht dagelijks over het beeld heen.
De buitengalerij aan de westkant is op gelijke hoogte van de doorgangsroute van aula naar de ovens. Deze galerij kent dezelfde uniforme urnen in lijn op een rij. De urnen staan onder de overstekende binnengalerij die op slanke kolommen wordt ondersteund. De aula en de nieuwe columbaria staan op een duinkim. De urnen ‘kijken’ uit op het duinlandschap. Beneden onder het duin lag jarenlang de strooivijver. Deze strooivijver is gedempt. In de helling van het duin is onzichtbaar vanaf het duin een andere urnengalerij. Ook hier staan de urnen in zijnissen, half open, half beschut, opgesteld. Opmerkelijk zijn de curven in de overstekende afdakjes boven de nissen. Ook deze urnen kijken weer naar het westen naar het duinlandschap. In 1938 ontwerpt Dudok een laatste columbarium, aan de andere kant van de strooivijver en in het zicht van de eerdere nieuwe zuilengalerijen. Het is een columbarium speciaal voor de Arbeidersvereniging voor Lijkverbranding, een zusterorganisatie van de Verening van Facultatieve Lijkverbranding (‘de facultatieve’). Dit columbarium heeft een paviljoenachtige opzet met licht gebogen daken op slanke kolommen. In het paviljoen wisselen kolommen, urnenwanden en openingen elkaar af. Door latere aanpassingen van dit columbarium is van de oorspronkelijke opzet veel verloren gegaan.
Complex
Als laatste ontwerpt Dudok voor Westerveld een gebouw waarin een ontvangstzaal, kantoorruimte en een directeurswoning worden ondergebracht. Dit gebouw ligt vlak over het spoor aan de Driehuizerkerkweg. De ontvangstzaal is ruim, licht en wit. Grote ramen kijken over een bloembak op de tuin. Binnen, boven de ramenstrook hangt een verlichtingsbalk die zowel het plafond beschijnt als de gordijnen eronder beschijnt. Hierdoor wordt de zaal indirect belicht. In de raadzaal van Hilversum hangt precies zo’n verlichtingsbalk.
Tussen de ontvangstzaal en de kantoren bevindt zich de entreehal. Boven de buitendeur met tochtsluis laat een enorm hoog raam het licht binnen in de al even hoge hal. In de hal volgt een trap de gebogen achtermuur naar de bovenverdieping. De metalen trapleuning is zo doorzichtig mogelijk gehouden. Een hoog, rond raam, laat het zonlicht in de loop van de dag langs de ronde achterwand van de entreehal glijden.
De kantoren beneden en op de verdieping zijn zakelijk ingericht. De kantoren op de benedenverdieping kijken uit op de tuin en zijn aan de achterkant het spoor vrij gesloten. Aan deze kant, langs het spoor hebben alleen de kantoren op de verdieping grote ramen die uitkijken naar het terrein van Westerveld. Op enkele plaatsen heeft Dudok een open haard ontworpen in de vorm van een ondergaande of opkomende zon. Het toevoegen van een haardplaats in een gebouw met centrale verwarming is ook iets wat Berlage in zijn Beurs heeft gedaan. Hoewel de haard geen functie meer heeft, is het toch het richtpunt voor de inrichting van het interieur. Op de eerste interieurfoto’s van het gebouw is de zithoek dan ook altijd naast deze haardplaats.
De directeurswoning kent een voordeur aan de zijkant en niet aan de voortuin. De woning is ruim met ook hier ramen naar de voortuin en ramen op de verdieping aan de achterkant van het huis. In de benedenruimte van de woonkamer staat als een wenteltrap als beeldbepalend volume. Hier zijn de trapleuningen niet transparant. Het is mogelijk om vanuit de directeurswoning over het balkonnetje op de eerste verdieping buitenom naar de kantoren te gaan.
Dudok modelleert de drie gebouwen, ontvangstzaal, kantoren en woning als één geheel in een gebogen vorm rondom een zorgvuldig vormgegeven voortuin. De lijkwagens kunnen voorlangs, rondom de tuin rijden. Alle bouwdelen hebben wit geschilderde bakstenen buitenmuren boven een zwartgeschilderde plint. De voegen van de zwarte bakstenen plint zijn witgeschilderd, een opmerkelijk stijlfiguur. Onder de ramen die op de tuin uitkijken zijn ook nog eens plantenbakken. Een ander bindend element van de drie bouwdelen is het licht hellende dak dat aan de tuinkant vooruit steekt. Het vooruitstekende dak wordt aan de gevel van de ontvangstzaal door ranke witte kolommen ondersteund.
De vorm van het gebouwencomplex lijkt het op die van de Utrechtse schouwburg die Dudok ongeveer dezelfde jaren ontwerpt.. De voogevel van de Utrechtse schouwburg maakt over de hele lengte een lichte kromming. Het gebouw aan de Driehuizerkerkweg heeft ook een U-vorm. Langs beide gevels gaat een autoroute.
Bijzonder voor voor beide gebouwen zijn de ronde vormen: de bocht in het gebouw en in de route langs het gebouw. Overal in het complex in Driehuis vind je gebogen lijnen. Ook de metalen trapleuning langs die achtermuur heeft een curve. Nu kennen bijna alle gebouwen van Dudok wel een rond raam. Een rond raam kan als een soort handtekening gezien worden die Dudok aan zijn gebouwen gaf. De rondingen in zijn gebouwen in de periode 1937-1941 zijn opmerkelijk na zijn ‘kubistische periode’ en nog voor zijn moderne en straklijnige naoorlogse ontwerpstijl in. Dudok ontwerpt ook de tuin voor het gebouw. De begroeiing wordt met opzet laag gehouden. Een enkel boompje is wat hoger. In de hoek van de tuin ontwerpt Dudok een vogelvijver in de vorm van een cirkel.
Het gebouwencomplex aan de Driehuizerkerkweg maakt momenteel geen deel meer uit van het Crematorium Westerveld.
Als laatste ontwerpt Dudok voor Westerveld een gebouw waarin een ontvangstzaal, kantoorruimte en een directeurswoning worden ondergebracht. Dit gebouw ligt vlak over het spoor aan de Driehuizerkerkweg. De ontvangstzaal is ruim, licht en wit. Grote ramen kijken over een bloembak op de tuin. Binnen, boven de ramenstrook hangt een verlichtingsbalk die zowel het plafond beschijnt als de gordijnen eronder beschijnt. Hierdoor wordt de zaal indirect belicht. In de raadzaal van Hilversum hangt precies zo’n verlichtingsbalk.
Tussen de ontvangstzaal en de kantoren bevindt zich de entreehal. Boven de buitendeur met tochtsluis laat een enorm hoog raam het licht binnen in de al even hoge hal. In de hal volgt een trap de gebogen achtermuur naar de bovenverdieping. De metalen trapleuning is zo doorzichtig mogelijk gehouden. Een hoog, rond raam, laat het zonlicht in de loop van de dag langs de ronde achterwand van de entreehal glijden.
De kantoren beneden en op de verdieping zijn zakelijk ingericht. De kantoren op de benedenverdieping kijken uit op de tuin en zijn aan de achterkant het spoor vrij gesloten. Aan deze kant, langs het spoor hebben alleen de kantoren op de verdieping grote ramen die uitkijken naar het terrein van Westerveld. Op enkele plaatsen heeft Dudok een open haard ontworpen in de vorm van een ondergaande of opkomende zon. Het toevoegen van een haardplaats in een gebouw met centrale verwarming is ook iets wat Berlage in zijn Beurs heeft gedaan. Hoewel de haard geen functie meer heeft, is het toch het richtpunt voor de inrichting van het interieur. Op de eerste interieurfoto’s van het gebouw is de zithoek dan ook altijd naast deze haardplaats.
De directeurswoning kent een voordeur aan de zijkant en niet aan de voortuin. De woning is ruim met ook hier ramen naar de voortuin en ramen op de verdieping aan de achterkant van het huis. In de benedenruimte van de woonkamer staat als een wenteltrap als beeldbepalend volume. Hier zijn de trapleuningen niet transparant. Het is mogelijk om vanuit de directeurswoning over het balkonnetje op de eerste verdieping buitenom naar de kantoren te gaan.
Dudok modelleert de drie gebouwen, ontvangstzaal, kantoren en woning als één geheel in een gebogen vorm rondom een zorgvuldig vormgegeven voortuin. De lijkwagens kunnen voorlangs, rondom de tuin rijden. Alle bouwdelen hebben wit geschilderde bakstenen buitenmuren boven een zwartgeschilderde plint. De voegen van de zwarte bakstenen plint zijn witgeschilderd, een opmerkelijk stijlfiguur. Onder de ramen die op de tuin uitkijken zijn ook nog eens plantenbakken. Een ander bindend element van de drie bouwdelen is het licht hellende dak dat aan de tuinkant vooruit steekt. Het vooruitstekende dak wordt aan de gevel van de ontvangstzaal door ranke witte kolommen ondersteund.
De vorm van het gebouwencomplex lijkt het op die van de Utrechtse schouwburg die Dudok ongeveer dezelfde jaren ontwerpt.. De voogevel van de Utrechtse schouwburg maakt over de hele lengte een lichte kromming. Het gebouw aan de Driehuizerkerkweg heeft ook een U-vorm. Langs beide gevels gaat een autoroute.
Bijzonder voor voor beide gebouwen zijn de ronde vormen: de bocht in het gebouw en in de route langs het gebouw. Overal in het complex in Driehuis vind je gebogen lijnen. Ook de metalen trapleuning langs die achtermuur heeft een curve. Nu kennen bijna alle gebouwen van Dudok wel een rond raam. Een rond raam kan als een soort handtekening gezien worden die Dudok aan zijn gebouwen gaf. De rondingen in zijn gebouwen in de periode 1937-1941 zijn opmerkelijk na zijn ‘kubistische periode’ en nog voor zijn moderne en straklijnige naoorlogse ontwerpstijl in. Dudok ontwerpt ook de tuin voor het gebouw. De begroeiing wordt met opzet laag gehouden. Een enkel boompje is wat hoger. In de hoek van de tuin ontwerpt Dudok een vogelvijver in de vorm van een cirkel.
Het gebouwencomplex aan de Driehuizerkerkweg maakt momenteel geen deel meer uit van het Crematorium Westerveld.
Aula Begraafplaats Duinhof, IJmuiden-Velsen
![Picture](/uploads/7/7/7/8/7778253/7052446.jpg)
Dudok heeft in vier aula’s bij begraafplaatsen en een crematorium ontworpen. Twee ervan staan in Hilversum, bij de Noorderbegraafplaats en bij het Zuiderhof. In Driehuis is de tweede aula van het Crematorium Westerveld zijn ontwerp. De vierde is die van begraafplaats Duinhof. Duinhof is een van de ontwerpen van Dudok die tot op vandaag van de dag nog puntgaaf zijn gebleven. Het gebouw ziet er nagenoeg nog precies hetzelfde uit als na oplevering in 1961. Inclusief het meubilair.
Om bij de begraafplaats te komen moet de bezoeker een bochtige weg door het duinlandschap volgen. Of dit een idee is van Dudok is niet duidelijk, maar dat hij ermee in kon stemmen staat buiten kijf. Elke entree, vooral die tot zijn begraafplaatsen, worden zoveel mogelijk ‘uitgesteld’ alsof de bezoekers van de ene sfeer in een andere gaan. Daarbij is voor Dudok de natuur iets dat de nabestaande kan helpen zich met hun lot te verzoenen.
Na de route door het bebosde duinlandschap duikt als bij verrassing de aula van Duinhof op en wel vanaf een punt die het complex ten voeten uit toont. Het bestaat uit een aan drie zijden ombouwd grasveld met een vijver. Aan een lange, rechte bloembak is duidelijk af te lezen dat het gebouw staat op een verhoging in het landschap: het grasveld glooit naar beneden. Dit brasveld is omringst door de aula, een condoleanceruimte en een schaftlokaal annex bergruimte voor het onderhoud van de begraafplaats. Een grote overstekende luifel maakt voor de bezoekers direct duidelijk waar de entree van de aula is. De kleine klokkentoren is nauwelijks hoger dan het hoogste punt van de lijfel. Na een korte lage doorgang volgt de aula. Boven de twee deuren van de korte doorgang laten metershoge ramen het daglicht vanuit het zuiden binnen. De aula is een strak ingerichte zonder een enkel ornament. De ruimte boven achterin de zaal, waar ook het orgel is, maakt deel van de ruimte.
Vanuit de aula kunnen de bezoeker door schuin naar beneden kijkende ramen het grasveld en de vijver zien. De ramen aan de andere zijde staan in een strak ritme aan een door pilaren afgescheiden zijruimte. Aan het eind van de aula vult een raam de hele wand. Tijdens de plechtigheid is de natuur nadrukkelijk aanwezig. Dat het zicht op het westen is gericht, hoeft geen diepere betekenis te hebben. De aula van de Hilversumse begraafplaats Zuiderhof, ongeveer diezelfde tijd ontworpen, geeft uitzicht op een bijna oneindige groenstrook die zich naar het oosten uitrolt. Wel zorgde Dudok ervoor dat er in het uitzicht vanuit zijn aula’s niet direct graven of columbaria te zien waren. De graven zelf staan verderop in het terrein tussen intiemere veldjes die afgescheiden worden door hagen. Die intimiteit maakt een meer persoonlijke rouwverwerking mogelijk.
De hele ruimte is een samengaan van licht, ruimte, uitzicht op de natuur. De witte kleur met blauwe accenten maken die lichtheid alleen nog maar groter. De platen wit marmer aan de achterwand kennen nauwelijks enige tekening. De kleurstellingen zijn hetzelfde als die van de burgerzalen in de stadhuizen van Velsen en Hilversum.
Dudok heeft bij Duinhof twee routes ontworpen. Eén voor de bezoekers, die voorlangs het gebouw gaat. Een andere route voor de auto met de kist leidt achterom het gebouw. De kist heeft een speciale entree vlak naast het podium. Na afloop van de ceremonie kunnen de bezoekers door een glazen tussengang naar de koffiekamer. Vanuit die gang is er weer goed zicht op de vijver. De zuilengalerij om het grasveld veronderstelt ten onrechte een andere route.
Bij bestudering van alle ontwerpen die Dudok maakte voor begraafplaatsen en het Crematorium Westerveld lijkt het of Dudok een eigen ‘funerale’ architectuur voor deze categorie gebouwen heeft ontwikkeld. Op het eerste gezicht lijken de gerichtheid op de natuur, het geordende ritme van graven en urnen, de grotendeels omringde binnentuinen en de gescheiden routes voor nabestaanden en lijkkist. Maar wie verder kijkt ziet dat alleen de gescheiden route en de ligging buiten de bebouwde kom specifiek voor begraafplaatsen is. De andere elementen past Dudok ook toe op andere categorieën gebouwen. Zo lijkt zijn niet-gerealiseerde ontwerp voor een cultureel centrum in Hilversum (1956-1969) als twee druppels water op dat van Begraafplaats Duinhof. Inclusief luifel en vijver.